|
|
Je vijand liefhebben...?
Je vijand liefhebben...?
Het zal je gebeuren… Je rijdt in de supermarkt met je winkelwagentje per ongeluk tegen iemand aan. Die ander wordt zo boos dat die je met een bierflesje een klap op je duim geeft. Dat is het begin, niet alleen van heel veel pijn, maar ook van een langzaam proces waarin je spieren kapot gaan. Eerst je hand, dan je arm en straks misschien je hele lichaam. Het zal je gebeuren...
Het overkwam iemand die ik laatst bij toeval ontmoette. Radeloos was ze. Ten einde raad. Ze was kort geleden opgenomen geweest voor een laatste poging het proces alsnog te stoppen, maar ze had aan de dokter gemerkt dat de kans op succes niet erg groot was. Iedereen zei: ‘Je moet wel moed houden, hoor!’, maar ze merkte dat ze het niet meer kon. Ze was op. Van al de pijn, van al het hopen en vechten. Of iemand zei: ‘Wees blij dat het niet in je benen begonnen is, dan zat je nu al in een rolstoel’. Dan dacht ze alleen: Je moest eens weten hoe erg dit voor me is: nooit meer breien, nooit meer borduren, nooit meer kunnen oppassen op mijn kleinkinderen.
Ze vertelde me van haar leven. Van haar man, haar kinderen, haar kleinkinderen. Hoe ze graag bezig was in vrijwilligerswerk. En ze vertelde van haar geloof. Dat dat er altijd was geweest, bijna als iets vanzelfsprekends. Maar dat ze het nu juist dáár zo moeilijk mee had.
Waarom was dit haar overkomen? Dit was toch wel erg onrechtvaardig! Dit had ze toch niet verdiend? Zou God hier iets mee bedoelen?
Maar meer nog dan die vragen speelde er eigenlijk iets anders bij deze mevrouw. Niet alleen haar spieren waren kapot. Ze was zelf kapot. Dat zoiets zomaar kan gebeuren. Dat iemand zoiets doet. Ze zou die jongen wel ik weet niet wat willen doen.
Nee, dat laatste is niet waar. Dat laatste, dat waren eigenlijk mijn woorden. Mijn vraag aan haar. Ik vroeg naar de woede die er toch in haar moest zijn. En of ze daar een weg mee wist. Nee, ze had die jongen niet meer gezien toen het gebeurd was. Niemand in de winkel had er eigenlijk iets van gemerkt.
Maar toen zei ze: ‘Ik heb geleerd dat ik niet boos mag zijn. Ik heb in de kerk geleerd dat ik mijn vijanden moet liefhebben’.
Eerlijk gezegd: ik schrok ervan toen ze dat zei. Het was natuurlijk niet voor het eerst dat ik ertegen opliep dat een tekst uit de Bijbel zo werd misbruikt. Maar het was net of het me nu extra raakte. Want zo’n zin aan jezelf voorhouden als je zoiets vreselijks is overkomen is… dat mag toch echt niet.
Natuurlijk, ik heb haar verteld hoe ik zelf de bedoeling van die Bijbeltekst versta. Dat het hooguit een laatste woord kan zijn als er eerst een heleboel andere woorden hebben geklonken. Harde woorden om onrecht dat bedreven is. Woedende woorden om wat jou daarin is aangedaan.
Maar meer nog hebben we samen gezocht naar een weg om met dit alles om te gaan. Om eerst toe te laten dat die boosheid, die woede er wel degelijk is. En dat dat niet iets is om je schuldig over te voelen. Integendeel. Om dan misschien de volgende stap te kunnen zetten en die woede te gaan uiten. Er zijn immers altijd mensen die daarbij willen helpen. Ik geloof dat ook God daar het adres van wil zijn.
Schiet je daar dan iets mee op? Ik denk het wel.
Nee, het maakt je situatie, je toekomst niet anders. Of misschien toch wel. Als er een rotsblok uit een beek wordt weggehaald, kan er immers weer iets gaan stromen. Je eigenwaarde bijvoorbeeld. Je trots dat je het toch maar redde tot nu toe. En wie weet, je genegenheid voor wie vrienden willen zijn.
Laten we het over liefde voor je vijand nog maar even niet hebben.
ds. Reinier Beltman
| terug
|
|
|
|
|
|