|
|
Verscheurd
Verscheurd
Dezer dagen diepte ik bij toeval een heel bijzonder boekje uit mijn boekenkast op. Ik heb twee beren heet het. Ik herlas het en werd er opnieuw door getroffen. Die ik-persoon in het boekje is een heel klein kind dat ons – in samenspel van tekst en tekeningen – heel veel toevertrouwt.
Ik heb twee beren. De ene blijkt een blauwe beer te zijn, een beertje eigenlijk, klein en zacht. De andere is een wat grotere, een bruine beer, die ook wat stoerder is. Bromvliegbeer heet ie. Die kan bijvoorbeeld boeven wegjagen.
Wat moet een kind gelukkig zijn met twee zulke beren, zou je denken. Ze vullen elkaar mooi aan. De een is er om je te troosten als je verdrietig bent, de ander om je te beschermen als je bang bent.
Maar de ik-persoon heeft het moeilijk met de twee beren. De ene – Blauw beertje – woont namelijk in mamma’s huis, de andere – Bromvliegbeer – in pappa’s huis.
Natuurlijk is het heerlijk om in mamma’s huis met Blauw beertje in bed te liggen. Hij is lekker zacht, en bovendien aait ie je als je moet huilen.
En het is ook fantastisch om in pappa’s huis met Bromvliegbeer in bed te liggen. Dan hoef je niet bang te zijn voor boeven.
Maar… Blauw beertje wil eigenlijk dat je altijd bij hem blijft. Hij is bang alleen in bed.
En… Bromvliegbeer wordt boos als je weer weg gaat. Hij vindt het maar saai zonder jou.
Het is duidelijk wat dat kleine kind ons in dit boekje toevertrouwt. Het wordt verscheurd tussen zijn twee beren. Als hij bij de een is, kan hij niet bij de ander zijn. En andersom.
Het boekje Ik heb twee beren is bedoeld voor heel kleine kinderen die aan den lijve en in hun ziel ervaren wat het is om verscheurd te raken: tussen pappa’s en mamma’s huis, tussen mamma en pappa.
De schrijfster van het boekje is als het ware in de huid van een klein kind gekropen om helemaal mee te voelen wat zo’n situatie betekent. Hoe daarin verschillende momenten elkaar opvolgen.
Het is omgezet in een klein verhaaltje van een kind met twee beren. Nee, ik moet eigenlijk zeggen: het is omgezet in de taal van een kind. Want dat vind ik het bijzondere van het boekje: het is geen grote mensentaal, het is echt de taal van een kind.
Blauw beertje is bang alleen in bed. En: Bromvliegbeer is soms boos als ik wegga.
Het is echt – samen met de tekeningen – de taal van een kind. Maar het is dan ook een echt verhaal. Dat wil zeggen: het gebeurt dagelijks. Voor ontelbare kinderen.
Daarom raakte dit boekje me. Werd ik er behoorlijk triest van. Net zo triest als ik vaak word van de werkelijkheid die de situatie van zo veel kleine kinderen is.
Het kind uit het boekje denkt de zaak te kunnen oplossen door gewoon Blauw beertje mee te nemen als ie naar pappa’s huis gaat; en Bromvliegbeer als ie naar mamma’s huis gaat. Maar hij merkt dat dat niet gaat.
Waarom, zo is de laatste zin, kunnen Blauw beertje en Bromvliegbeer geen vrienden zijn?
Het zal – waarschijnlijk – ook de vraag van de ouders zijn. Zij hebben hun eigen verhaal. En dit – de weg van gedeeld ouderschap – zal het hoogst haalbare zijn.
Gedeeld ouderschap… het kan niet zonder ook te delen in het verhaal van het kind.
En dat verhaal heet bijvoorbeeld: Ik heb twee beren.
Ik heb twee beren is geschreven door Conny Boendermaker. De tekeningen zijn van Joke Roekamp. Het is destijds – 1995 – uitgegeven bij de Kimio uitgeverij.
ds. Reinier Beltman
| terug
|
|
|
|
|
|